Zicht

Voor een vluchtdier is zicht een van de belangrijkste zintuigen. Immers, als je niet goed kunt zien of er een roofdier aankomt, kun je ook niet op tijd vluchten en eindig je als lunch. Het zicht van het paard is dan ook op verschillende punten goed ontwikkeld om het paard een zo groot mogelijke kans op overleven te geven.

Prooidier tegenover roofdier

Als je een prooidier en een roofdier met elkaar vergelijkt zie je meteen al een paar verschillen wat betreft het zicht. Deze verschillen zorgen ervoor dat het dier geschikt is en kan overleven in de omgeving waarin hij leeft. De belangrijkste verschillen zijn de plaatsing van de ogen op het hoofd en de grootte van het oog in verhouding tot het hoofd.

                                                                                     


Plaatsing van de ogen

Roofdieren, en wij mensen dus ook, hebben de ogen aan de voorkant van hun hoofd. Prooidieren, waaronder het paard, hebben hun ogen aan de zijkant geplaatst. Wanneer de ogen aan de voorkant geplaatst staan, zien beide ogen hetzelfde beeld. Wanneer je een beeld met twee ogen kunt zien, kun je hierin diepte zien. Zie je een beeld met één oog, dan kun je dit niet.

Het paard ziet heel veel met één oog, maar slechts een klein stukje met twee ogen doordat de ogen aan de zijkant gepositioneerd staan. Dit zorgt voor een heel breed zicht, maar vrijwel geen diepte zicht.

 

Grootte van de ogen

Om veel te kunnen zien is het zinvol om grote ogen te hebben. Hierdoor is het oppervlakte waarin beeld wordt opgevangen en verwerkt groter. Het verwerken van beelden en de reactie daarop gaat daardoor sneller.

Voor een roofdier is het minder nuttig om grote ogen te hebben. Bij het vangen van een prooi wordt er altijd wat gevochten. Wanneer een roofdier grote ogen zou hebben, dan is de kans op een beschadiging van deze ogen veel groter. Kleinere ogen, die wat dieper in de schedel liggen, zijn makkelijker te beschermen dan grote uitstaande ogen.

Rondom zicht

Door de plaatsing van de ogen aan de zijkant van het hoofd, kan een paard bijna helemaal om zich heen zien. In totaal ziet hij 350 graden om zich heen (360 graden is een volledige cirkel), dat is dus bijna alles! Doordat hij zoveel om zich heen kan zien, kan hij de hele omgeving goed in de gaten houden. Gevaar wordt op die manier dus heel snel opgemerkt, zeker als je bedenkt dat ze in een kudde leven en er dus heel veel ogen heel veel kunnen zien!

Het grootste gedeelte van deze 350 graden ziet het paard met eén oog. In deze stukken kan hij dus geen diepte inschatten, maar wel beweging lokaliseren. Je zal dan ook zien dat als een paard iets opmerkt met één oog, dat hij zijn hele hoofd of hele lichaam draait om het vervolgens met twee ogen te observeren.

Alleen in het stukje voor zich waar de beide ogen het zicht overlappen kan het paard diepte zien. Daardoor kan een paard bijvoorbeeld wel springen zonder een balk aan te raken als hij recht op een hindernis wordt afgestuurd.

 Blinde vlekken

Door de plaatsing van de ogen en de vorm van de rest van zijn hoofd en lichaam, heeft het paard wel een paar blinde vlekken. Hierin kan hij dus niets zien. Dit zijn er vier, namelijk:

  • Onder zijn hoofd/hals.
  • Recht voor zijn hoofd
  • Boven zijn lichaam
  • Recht achter zijn staart

Wanneer je lijnen trekt vanuit het oog van het paard en langs het paardenlijf, dan kun je deze blinde vlekken vinden.

Tussen wat een paard relatief goed ziet met één oog en wat hij helemaal niet meer ziet, zit een gebied dat we ‘marginaal’ zicht noemen. Het zicht hierin is te vergelijken met wat wij uit onze ooghoeken zien. Je merkt hierin op dat er iets is, een beweging vaak, maar je kunt niet goed zien wat voor een vorm dat heeft, wat voor kleur, etc. Wanneer een paard in dit marginale gebied iets opmerkt, zal je altijd zien dat hij zijn hoofd een klein beetje bijdraait. Op die manier ziet hij het eerst met één oog om vervolgens het besluit te maken of het veilig is of dat het verdere aandacht nodig heeft van twee ogen.

Ver weg vs. dichtbij

Wij, als roofdieren, hebben een rond oog met een ronde pupil. Deze is helemaal omringd door een heleboel kleine spiertjes die het oog een beetje van vorm kunnen veranderen. Hiermee past ons oog zich aan de situatie, bijvoorbeeld aan de hoeveelheid licht of aan of iets dichtbij of ver weg is. Een paard kan dit niet.

Een paard heeft namelijk een ovaal oog met een ovale pupil. Deze kan dus niet op dezelfde manier samentrekken en ontspannen als ons oog. Deze ovale pupil is gemaakt om in de breedte veel te kunnen zien. Om echter ook diepte te kunnen zien moet het paard iets extra’s doen.

De pupil is opgedeeld in twee smalle ovalen boven elkaar. Elk gedeelte werkt op een iets andere manier. Het gedeelte waar licht op valt, werkt en kan het paard dus gebruiken. Om deze lichtinval te kunnen wisselen gebruikt het paard de positie van zijn hoofd.

Door zijn hoofd heel hoog te dragen, zorgt het paard ervoor dat met name de onderkant van zijn pupil licht vangt. Dit onderste gedeelte is het gedeelte dat het paard gebruikt om ver weg iets te zien. Hoe hoger het hoofd, hoe verder weg hetgeen is dat bekeken moet worden.

Om dichtbij iets te kunnen zien heeft het paard het bovenste gedeelte van zijn pupil nodig. Hiervoor laat het paard zijn hoofd zakken. Hoe lager het hoofd, hoe dichterbij hetgeen is dat hij wil onderzoeken.






Kleuren zien

Er is altijd discussie over of en welke kleuren paarden nu wel en niet kunnen zien. Hier wordt nog altijd onderzoek naar gedaan en het kan dus zijn dat dat wat hier staat, al niet meer helemaal klopt.

Wat we nu weten is dat paarden een aantal kleuren wel kunnen zien en een aantal niet. Kleuren die ze wel kunnen zien zijn blauw, geel, wit en grauw. Groen-, rood- en pasteltinten worden vrijwel niet van elkaar onderscheiden. Dit hebben ze onder andere onderzocht in een onderzoek waarbij 72 paarden 343 hindernissen met verschillende kleuren springen. Eén van de uitkomsten daarvan is dat er bij balken met twee kleuren die hij goed ziet, minder fouten gemaakt worden dan bij hindernissen met één kleur die ze wel kunnen zien en één die ze niet zien. Egaal gekleurde balken worden minder goed gesprongen dan contrasterende balken. En glanzende balken spiegelen teveel in het zonlicht en zijn daardoor lastig te zien.


Naar boven
/var/www/bib-paardensport-en-houderij-aeresmbo.learningmatters.nl