Conclusie en advies

Nu we weten wat de merrie nodig heeft en wat ze aan voedingsstoffen aangeboden krijgt, kunnen we hieruit een conclusie trekken. Om een goede conclusie te maken kijken we naar elke voedingsstof apart. Het kan namelijk goed zijn dat het ene voedingsmiddel precies klopt, maar een ander veel te veel of veel te weinig gevoerd wordt.

Algemeen

Onderstaande tabel geeft ingevuld een inzicht in de verhoudingen tussen de voedingsbehoefte uit ‘berekenen voedinsgbehoefte’ en de waardes uit ‘berekenen rantsoen’.

Als we de voorbeeldtabel uit figuur 11 invullen, komen we tot de conclusie dat een voedingsstof misschien te veel of te weinig gevoerd wordt.

Niveau 3 en 4

Gevolgen te veel of te weinig


Afhankelijk van de voedingsstof heeft dat natuurlijk gevolgen, maar wanneer is te veel echt te veel en wanneer is te weinig echt te weinig?

Veiligheidsmarge
De waardes die uit het Tabellenboek komen, hebben een veiligheidsmarge van 30%. Deze veiligheidsmarge is er, omdat er veel onderlinge verschillen zijn tussen paarden in de mate van opname van de voedingsstoffen. Om er voor te zorgen dat de paarden die een slechte opname hebben ook voldoende voedingsstoffen binnen krijgen, zijn deze voedingswaardes aangepast. Om deze reden kan een licht tekort in de berekeningen, zonder dat het paard daar lichamelijk signalen van laat zien, geaccepteerd worden. Als er wel gezondheidsklachten ontstaan, dan kan een tekort aan deze voedingsstof daar de oorzaak van zijn.
Gevolgen mineralen en vitaminen
Voor de verschillende mineralen en vitaminen geldt dat er een toxische grens is. Voorbij deze grens wordt de hoeveelheid van dat mineraal of die vitamine giftig voor het paard. Dit geldt niet voor EWpa, VREp en DS. Dit betekent echter niet dat een overmaat van deze voedingsstoffen geen gevolgen heeft voor het paard.

Gevolgen EWpa
De waarde EWpa wordt zoals je weet samengesteld uit de hoeveelheid koolhydraten en vetten in het voer. Koolhydraten zijn suikers, deze stoffen zijn in een overmaat dikmakend. Koolhydraten worden in het lichaam omgezet in enkelvoudige suikers en die worden in de spieren omgezet naar energie. Dit zelfde gebeurt met vetten, deze worden afgebroken tot vluchtige vetzuren die vervolgens naar de spieren gaan voor energie. De suikers en vluchtige vetzuren die niet gebruikt worden voor energie, worden in het lichaam omgezet in lichaamsvet. Een overmaat aan EWpa zorgt dus voor een toename in gewicht bij het paard.

Gevolgen VREp
VREp bestaat uit eiwitten. Eiwitten worden door het paard gebruikt voor de opbouw van het lichaam. Het hele lichaam bestaat uit verschillende koppelingen van eiwitten. Een overmaat aan eiwitten wordt niet opgeslagen in het lichaam, tenzij dit in extreem grote hoeveelheden is (factor 10 van de voedingsbehoefte). Niet gebruikte eiwitten worden in principe dus afgevoerd uit het lichaam. Deze eiwitten worden door de nieren en de lever gefilterd en via de urine uitgescheiden. Een te veel aan eiwitten zorgt er dus voor dat nieren en lever veel harder moeten werken om het lichaam gezond te houden. Omdat er veel eiwit uitgescheiden moet worden, gaat het paard extreem veel plassen. Om dit te kunnen doen, gaat het paard ook veel meer drinken. De eiwitten in de urine zorgen voor een kenmerkende ammoniakgeur in de stal. Dit is vaak een eerste indicatie van een overmaat aan eiwit in het voer. Je mag er bij de conclusie vanuit gaan dat wanneer de overmaat niet meer dan 20% van de voedingsbehoefte is, er geen problemen ontstaan. Boven deze 20% moet je alert zijn op signalen van het paard.

Gevolgen DS
De gevolgen van te veel DS zijn in de meeste gevallen niet heel ernstig. De berekende maximale opname van droge stof per dag geeft aan hoeveel voer een paard kan eten. Als de gevoerde droge stof meer is dan wat het paard wil en kan eten, zal deze het voer laten liggen. In de meeste gevallen zie je dit aan ruwvoer dat door de stal gelopen wordt en niet meer gegeten wordt. Krachtvoer is smakelijker door de zoetere stoffen en zal in bijna alle gevallen gekozen worden boven het ruwvoer. Te weinig droge stof kan wel voor problemen zorgen. Wanneer het paard rond of onder de minimale grens van de droge stof behoefte zit, kunnen er problemen optreden. De minimale droge stof grens voor een paard van 600 kg ligt op 1% van het lichaamsgewicht, dit komt neer op 6 kg droge stof per dag. Dit is echter een hele lage grens, het is beter om zo dicht mogelijk bij de maximale grens te zitten.
Bij een te lage DS-waarde kunnen paarden problemen krijgen met het maagdarmkanaal. Denk hierbij aan koliek door verdraaiingen en verstoppingen, maagzweren, etc. Daarnaast kan een paard met een te laag drogestofaanbod zijn natuurlijk gedrag niet uitvoeren en dit zal stress veroorzaken. Stress is iets waar een paard moeilijk mee om kan gaan en dit resulteert regelmatig in stalondeugden.


Conclusie

Als we terugkijken naar de casus uit hoofdstuk 3 en 4 dan kunnen we de onderstaande tabel invullen. Uit hoofdstuk 3 halen we de waardes berekend voor de voedingsbehoefte en uit hoofdstuk 4 de waardes van het rantsoen.

We kunnen uit de tabel concluderen dat er een lichte overmaat aan EWpa is, dit is echter zo gering dat we er vanuit kunnen gaan dat dit in de praktijk geen gevolgen geeft.

De VREp waarde wordt in iets grotere mate overschreden.

Niveau 3 en 4
Dit komt nog niet in de buurt van de factor 10 van de voedingswaarde (565 x 10 = 5650 gr) en zal dus niet opgeslagen worden in het lichaam. Als we willen weten of deze waarde schadelijk is voor het paard, berekenen we 20% van de voedingsbehoefte (565 : 100 x 20 = 113 gr). Deze 113 gr kan de mate van overmaat zijn, zonder dat dit direct problemen geeft voor het paard. Zoals te zien in de tabel is de overmaat VREp iets hoger, namelijk 137 gr. Omdat dit hoger ligt dan de 20% moeten we concluderen dat we alert moeten zijn op signalen van het paard, zoals een sterke ammoniakgeur in de stal.

De droge stof wordt in een tekort gevoerd, namelijk -4 kg. Het paard zou dus 4 kg DS extra kunnen eten om aan de maximale behoefte te komen. Het is echter ruim boven de minimale grens van 1% (6 kg). Dit is een onderdeel van het rantsoen waar we ons bewust van moeten zijn en waarbij we goed naar ons paard moeten kijken. Als het paard signalen van onrust, stress en gedragsproblemen gaat laten zien, kan dit een oorzaak zijn. Als dit niet het geval is, is dit tekort niet zo groot dat er direct acties op gezet moeten worden.
Niveau 4

Advies


Volgend op de conclusie geef je een advies. Wanneer alle waardes kloppen is dit niet noodzakelijk, het rantsoen kan dan natuurlijk hetzelfde blijven, maar aangezien dit maar weinig voorkomt, is het verstandig om het altijd te doen.

In het advies geef je aan welke waardes verbeterd zouden moeten worden en op welke manier je dit zou doen. Je adviseert hierbij ook in de voedingsmiddelen die gebruikt worden en of hier aanpassingen en wisselingen in gewenst zijn.

Als we kijken naar de conclusie en de bijbehorende tabel, dan zien we dat de waardes die we moeten aanpassen om een beter sluitend rantsoen te maken de waardes VREp en DS zijn. Hierbij willen we dat de VREp-waarde daalt en het DS-gehalte in het rantsoen omhoog gaat. Als we kijken naar het rantsoen dat de merrie uit de casus krijgt, zien we het volgende:

In het advies kunnen we twee dingen doen.
  • Optie 1: We kunnen uitgaan van de voedingsmiddelen die nu al gevoerd worden en die aanpassen qua hoeveelheid.
  • Optie 2: Of we kunnen een aantal nu gebruikte voedingsmiddelen wisselen voor andere, beter passende voedingsmiddelen.
Uitwerking optie 1
Als we uitgaan van de eerste optie (we blijven dezelfde voedingsmiddelen gebruiken), dan kunnen we een aantal dingen doen. Bij het aanpassen van de hoeveelheid van het rantsoen werken we van achter naar voren, we beginnen dus bij het voedingsmiddel dat het kleinste aandeel heeft in het rantsoen. Dit zijn in de meeste gevallen de krachtvoeders. Omdat de krachtvoeders in verhouding de meeste voedingsstoffen bevatten, EWpa en VREp, zijn dat de punten die aangepakt moeten worden als deze waardes te hoog uitvallen.

In dit geval willen we een lagere VREp waarde uit het krachtvoer. In totaal willen we het overschot aan VREp verminderen tot onder de 113 gram. Als we kijken naar de voedingsstoffen dan is een vermindering van 0,5 kg muesli basis voldoende om dit te bereiken. Houd hierbij wel in gedachten dat ook de waardes van EWpa en DS hiermee verlaagd worden.

Om een optimaal rantsoen te bereiken zou de DS nog wat hoger mogen. Als we zoeken naar het voedingsmiddel met de meeste droge stof en de minste voedingswaardes, komen we uit bij grashooi grof. Als we dit voedingsmiddel met nog 3 kg verhogen komen we uit op een DS waarde van 13.731 gr ofwel 13,7 kg. Hiermee wordt het tekort teruggebracht naar 1,3 kg, dit is acceptabel.

Door het verhogen van het ruwvoer worden ook de waardes EWpa en VREp weer hoger. Als we in het tabellenboek kijken en de waardes EWpa en VREp van het ruwvoer en het krachtvoer vergelijken, kun je grofweg zeggen dat elke kg grashooi grofweg dezelfde waarde heeft als een halve kg basis brok of muesli. Door het toevoegen van 3 kg grashooi grof, wordt nogmaals een verlaging in het krachtvoer nodig. De muesli was al teruggebracht met 0,5 kg naar 1 kg. Daarnaast bestaat het rantsoen nog uit 1 kg brok basis. Op welke manier je dit krachtvoer verder wilt verminderen maakt niet uit, omdat de waardes relatief dicht bij elkaar liggen. Het resultaat zal in de meeste gevallen 0,5 kg brok basis of 0,5 muesli basis zijn, afhankelijk van je eigen voorkeur.

Doordat we het krachtvoer verlaagd hebben, daalt hiermee ook de DS-waarde weer. In de nieuwe berekening is dan ook te zien dat de DS-waarde wel wat gestegen is, maar niet meer met de hoeveelheid die in twee alinea’s hierboven berekend wordt. In dit geval gaan we hiermee akkoord, omdat we met de voedingsmiddelen die we nu hebben niet veel meer kunnen veranderen. De EWpa en VREp waardes zijn goed passend en de DS is zo hoog mogelijk.

 Het nieuwe rantsoen wordt dan:

De nieuwe waardes voor de rantsoenberekening worden dan als volgt:


Hierbij vallen alle waardes binnen de gestelde grenzen. Bij het geven van een voedingsadvies is het altijd belangrijk aan te geven dat het om een berekend advies gaat en dat daar per paard verschillen in kunnen zitten. Het ene paard kan het heel goed doen op dit precieze rantsoen en een ander zal hiervan nog aankomen of afvallen. Een voedingsadvies kun je gebruiken als leidraad, maar het goed voeren van een paard is altijd afhankelijk van wat het paard laat zien aan signalen.

In dit geval is het mogelijk om een redelijk passend rantsoen te krijgen met de gegeven voedingsmiddelen. In sommige gevallen is het noodzakelijk om verder te kijken naar andere voedingsmiddelen. Als we ons rantsoen nog beter passend willen maken, moeten we op zoek naar een voedingsmiddel met een lage EWpa en VREp waarde, maar met relatief veel droge stof. Wanneer we in het tabellenboek kijken, zijn hier de verschillende soorten stro interessant.

Stro kan in dit geval heel goed gevoerd worden als buikvulling voor de merrie zonder dat dit heel veel meer voedingsstoffen creëert. Hierbij hebben graszaadstro en gerstestro nog een relatief hoge EWpa-waarde en zijn daardoor minder geschikt. Tarwestro heeft een EWpa van 0,28 en een EWpa van 8 per kilogram. De drogestofwaarde in tarwestro is 902 gram per kilogram.

Omdat de VREp waarde al tegen de grens van 20% aan zit, is het lastig om dit vast te zetten in het rantsoen. Een advies zou daardoor kunnen zijn om de merrie te huisvesten op tarwestro, zodat ze zelf, als ze daar behoefte aan heeft, kan aanvullen met droge stof. Daarnaast is het goed om te weten dat drachtige en lacterende merries een hele grote eiwit vraag hebben. Je kunt je dan ook afvragen of een overschot aan eiwit in deze casus werkelijk moet worden teruggebracht.

Een ander voedingsmiddel waar je in deze casus aan kunt denken, is de merriebrok. Momenteel kan de merrie af met een basisbrok of basismuesli, maar haar energie en eiwitvraag zal alleen maar groter worden naarmate de dracht vordert. In een later stadium kan het dan ook nodig zijn om over te stappen naar een merriebrok.

Zoals je merkt is het geven van een goed advies afhankelijk van veel factoren. Het is jouw taak om zo veel mogelijk van deze factoren onder woorden te brengen en ze mee te nemen in je advies. Alleen op die manier kun je een juist beeld schetsen van de mogelijkheden. In vrijwel alle gevallen zijn er meerdere adviezen mogelijk en is het afhankelijk van jouw voorkeur, maar ook die van je klant, welk advies jouw voorkeur heeft.


Naar boven
/var/www/bib-paardensport-en-houderij-aeresmbo.learningmatters.nl